Wat is de datum?
Lunch is klaar.
Voor vanavond.
als een adelaar
Nu kwam de herfst
Ze keken allemaal.
Niet veel langer.
De rivier is te diep.
Is er een TV in de kamer?
Plots werd ze stil.
Waarom is Tom niet moe?
Tom is gezond, toch?
Ik vond Tom heel leuk.
«Nu sterft er iemand!»
Het feest is voorbij.
toen we begonnen
Ergens sloeg een klok.
Wat moet ik ze vertellen?
Ik zie je vanavond.
Tom draagt geen bril.