Ik ga morgen winkelen.
Ik woon niet graag in de stad.
Tom eet geen chocolade.
We hebben al veel geleerd.
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
Tom gaat morgen winkelen.
Ik woon al drie jaar in Nederland.
Het voelde als een hartaanval.
Ik kocht dit boek drie dagen geleden.
Ik ben gisteren niet gaan winkelen.
Waarom ben je niet met de bus gekomen?
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
heel snel
nog een keer
Waar woont u?
Ik kom snel terug.
een paar minuten
Ik eet geen vlees en vis.
Tom heeft niets te eten.