English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4635) U (84) V (91) W (621) Y (233) Z (8) ส (1)

English	Dutch	Learn
This river is dangerous to swim in.	Het is gevaarlijk om in deze rivier te zwemmen.	Learn
This rule does not apply.	Deze regel is niet van toepassing.	Learn
This rule doesn’t apply to first-year students.	Deze regel geldt niet voor de eerstejaars.	Learn
This sentence is good.	Deze zin is goed.	Learn
This sentence is very interesting.	Deze zin is heel interessant.	Learn
This song is very popular in Japan.	Dit lied is erg geliefd in Japan.	Learn
This song seemed appropriate.	Dit nummer leek toepasselijk.	Learn
This store closes at nine in the evening.	Deze winkel sluit om negen uur ’s avonds.	Learn
This store sells vegetables.	Deze winkel verkoopt groenten.	Learn
This study phase ends with the drafting of a brief project.	Deze studiefase wordt afgesloten met het opstellen van een beknopt project.	Learn
this time	deze keer	Learn
This Tweet violates the Twitter rules for glorifying violence.	Deze Tweet schendt de Twitter-regels voor het verheerlijken van geweld.	Learn
this village, I still know how it was	dit dorp, ik weet nog hoe het was	Learn
This was the last major setback that the Dutch had to endure.	Dit was de laatste grote tegenslag die de Hollanders moesten verduren.	Learn
this week	deze week	Learn
this weekend	dit weekend	Learn
This weekend is the big unveiling.	Dit weekend is de grote onthulling.	Learn
This word comes from French.	Dit woord is van Franse herkomst.	Learn
this work	deze werkzaamheden	Learn
This world is a dangerous place.	Deze wereld is een gevaarlijke plek.	Learn
this year	dit jaar	Learn
this; these	deze	Learn
thistles	distels	Learn
thorn	doorn	Learn
thorn bushes	doornstruiken	Learn
thorns	doornen	Learn
thorns	dorens	Learn
thorny	doornige	Learn
thorough	gedegen	Learn
thoroughly	grondig	Learn
those	die	Learn
Those children are also Tom’s.	Deze kinderen zijn ook van Tom.	Learn
those responsible	verantwoordelijken	Learn
Those who misbehave during the lesson can clear off and do not have to come back.	Wie zich tijdens de les misdraagt, kan opkrassen en hoeft niet meer terug te komen.	Learn
thou	gij	Learn
though I do not immediately have a ready alternative	al heb ik ook niet meteen een pasklaar alternatief	Learn