Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1649) B (540) C (975) D (691) E (418) F (534) G (339) H (903) I (1600) J (95) K (60) L (389) M (563) N (273) O (301) P (683) Q (19) R (419) S (1362) T (6291) U (124) V (97) W (965) X (4) Y (313) Z (10)
English Dutch Recording Learn
the largest city de grootste stad
the largest party de grootste partij
the largest village het grootste dorp
the larks de leeuweriken
The larks sang. De leeuweriken zongen.
the last day of vacation de laatste vakantiedag
The last major setback happened on the night of the first February of 1953. De laatste grote tegenslag geschiedde in de nacht van de eerste februari 1953.
the last minute de valreep
the last name de achternaam
the last part het laatste deel
the last syllable de laatste lettergreep
the latch de grendel
the late afternoon de namiddag
the late bloomer de laatbloeier
the launches de lanceringen
the launderette de wasserette
the laundry de was
the laundry basket de wasmand
the law de wet
the lawnmower de grasmaaier
the laws de wetten
The laws are there, but they are not observed. De wetten zijn er, maar ze worden niet nageleefd.
The laws respect our fundamental rights. De wetten eerbiedigen onze fundamentele rechten.
the lawyer de advocaat
The lawyer made a powerful plea for his client’s innocence. De advocaat hield een krachtig pleidooi voor de onschuld van zijn cliënt.
The lawyer was expecting Ben. De advocaat verwachtte Ben.
The lawyer will make a statement concerning the testimony. De advocaat zal een verklaring afleggen inzake de getuigenis.
The lawyer’s argument was strong. Het betoog van de advocaat was sterk.
the layout de opmaak
the lead het voortouw
the lead de voorsprong
the leader de leider
the leaders de koplopers
the leadership het leiderschap
the leaf het blad
the leave het verlof