English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)

English	Dutch	Learn
teacher (high school, university)	docent	Learn
teachers	leraressen	Learn
teaching method	leermethode	Learn
team	ploeg	Learn
team leader	teamleider	Learn
teams	teams	Learn
teams	ploegen	Learn
teapot	theepot	Learn
tearing apart	verscheurend	Learn
tears	tranen	Learn
Tears of joy ran down her cheeks.	Tranen van blijdschap liepen over haar wangen.	Learn
teased	geplaagd	Learn
technical	technisch	Learn
technical (inflected form)	technische	Learn
technical assistance	technische bijstand	Learn
technician	technieker	Learn
Technology is everything nowadays.	Techniek staat voor alles tegenwoordig.	Learn
teeth	gebit	Learn
telepathic	telepathisch	Learn
telephone bill	telefoonrekening	Learn
telephone number	telefoonnummer	Learn
television	televisie	Learn
television quiz	televisiequiz	Learn
tell	vertel	Learn
Tell me more about yourself.	Vertel me meer over jezelf.	Learn
tell me something	vertel me iets	Learn
Tell me something about yourself.	Vertel mij eens iets over jezelf.	Learn
Tell me your name.	Vertel me je naam.	Learn
Tell Tom why.	Vertel Tom waarom.	Learn
temperature	temperatuur	Learn
temperatures	temperaturen	Learn
tempers	gemoederen	Learn
temple	tempel	Learn
temporary	tijdelijke	Learn
temptation	verleiding	Learn
tempting	aanlokkelijk	Learn