Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
three hundred and forty-three (343) driehonderddrieënveertig
three hundred and seventy-one (371 ) driehonderdeenenzeventig
three hundred and thirty-seven (337) driehonderdzevenendertig
three hundred and thirty-three (333) driehonderddrieëndertig
three hundred and three (303) driehonderddrie
three hundred and twenty (320) driehonderdtwintig
Three men walk away. Drie mannen lopen weg.
three minus one equals two drie min één is twee
three nine drie negen
three one two three drie één twee drie
three o’clock drie uur
three people drie personen
three plus five equals eight drie plus vijf is acht
three plus seven equals ten drie plus zeven is tien
three plus six equals nine drie plus zes is negen
three rioters arrested drie relschoppers aangehouden
three sides drie kanten
three thousand (3,000) drie duizend
three thousand three hundred and thirty-three (3333) drie duizend driehonderddrieëndertig
three times driemaal
three times a year drie keer per jaar
three times six equals eighteen drie maal zes is achttien
three times three equals nine drie maal drie is negen
three villages drie dorpen
three weeks ago drie weken geleden
threw (singular) wierp
threw gooiden
thrift stores kringwinkels
thrifty zuinig
throat keel
throat infection keelinfectie
throbbing kloppende
throbbing red sores kloppende rode zweren
throne troon
through doorheen
through (part 1) door