English-Dutch Dictionary - D

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) ส (1)

English	Dutch	Learn
dishwasher	vaatwasser	Learn
dismissed	ontslagen	Learn
dispersal	spreiding	Learn
display	weergave	Learn
disposable	wegwerp	Learn
disposable cups	wegwerpbekers	Learn
disputable	betwistbare	Learn
dispute settlement	geschillenbeslechting	Learn
dissuasive	ontradend	Learn
distinction	onderscheid	Learn
distinguished (past participle)	onderscheiden	Learn
distracted	verstrooid	Learn
distribution	verdeling	Learn
distribution	distributie	Learn
distribution centers	distributiecentra	Learn
distribution centres have sufficient stock	distributiecentra hebben voldoende voorraad	Learn
distrust	wantrouwen	Learn
disturbing	storend	Learn
dived	doken	Learn
dived (singular)	dook	Learn
divided (past participle)	verdeeld	Learn
Divided into five branches, 85 colleagues develop in Java, Ruby and PHP.	Verdeeld over vijf vestigingen ontwikkelen 85 collega’s in Java, Ruby en PHP.	Learn
division	verdeeldheid	Learn
division	opdeling	Learn
divorce	echtscheiding	Learn
divorced	gescheiden	Learn
dizzy	duizelig	Learn
do	doe	Learn
do (plural)	doen	Learn
Do I sometimes look retarded?	Lijk ik soms achterlijk?	Learn
Do not give alms to impoverishment.	Aalmoezen geven verarmt niet.	Learn
Do not participate in all sorts of excesses.	Doe niet mee aan allerlei uitspattingen.	Learn
Do they never drink alcohol?	Drinken zij nooit alcohol?	Learn
Do unto others as you would have them do unto you.	Bejegen anderen zoals je graag door hen bejegend wil worden.	Learn
Do we have enough glasses?	Hebben we genoeg glazen?	Learn
Do you accept American dollars?	Kan ik met Amerikaanse dollars betalen?	Learn