Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - B

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)
English Dutch Recording Learn
belly button; navel navel
beloved liefste
below onderstaande
below beneden
below hieronder
Below you can read all about our more than 300 nature reserves: from heathland to forests, from dunes to gardens, from mudflats and salt marshes to extensive parks. Hieronder lees je alles over onze meer dan 300 natuurgebieden: van heide tot bossen, van duinen tot tuinen, van slikken en schorren tot uitgestrekte parken.
belt riem
belt buckle gesp
Ben (boy’s name) Ben
Ben learned to make a fire without matches. Ben heeft geleerd hoe hij vuur kan maken zonder lucifers.
bench (diminutive) bankje
benchmark maatstaf
bend (noun) bocht
bend down neerbogen
Bend your neck and say: Quack! Buig je hals nu en zeg: Kwak!
bendable buigbaar
beneficial voordelig
beneficiary account rekening begunstigde
benefits baten
benevolent goedgezind
bent (singular) boog
bent his head over, and awaited nothing but the death. boog zijn kop voorover en verwachtte niets anders dan de dood
Berlusconi is fed up Berlusconi baalt
Berlusconi: conviction is completely unfounded Berlusconi: veroordeling is totaal ongegrond
berries bessen
berry bes
berserk door het lint
Bert Bert
Bert walks up to a bus stop and sees another traveller standing there. Bert loopt naar een bushalte en ziet daar een andere reiziger staan.
beside naast
besides trouwens
best (inflected form) beste
best best
best friend (female) beste vriendin
bet (verb; 1st and 3rd person singular) inzet
bet wed