Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - A

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
Are you hurt? Ben je gewond?
Are you in favor of their policy? Ben je voor hun beleid?
Are you lost? Bent u verdwaald?
Are you Maria or Miguel? Ben jij Maria of Miguel?
Are you on holiday? Ben je op vakantie?
Are you one of Tom’s daughters? Ben jij een van Tom zijn dochters?
Are you ready to order? Ben je klaar om te bestellen?
Are you single? Ben je vrijgezel?
Are you still busy? Ben je nog bezig?
Are you still overweight? Ben je nog steeds te zwaar?
Are you still scared? Ben je nog steeds bang?
Are you sure about that? Weet u dat zeker?
Are you sure we have enough money? Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
Are you tired? Ben jij moe?
Are you trying to sell those? Probeer je deze te verkopen?
Are you working today? Werk je vandaag?
are you? ben je?
Are your parents still on holiday? Zijn je ouders nog op vakantie?
Are your slippers worn out? Zijn je pantoffels versleten?
area gebied
area of the heart hartstreek
aren’t zijn niet
Aren’t you even a little curious? Ben je zelfs niet nieuwsgierig?
Aren’t you going to introduce us? Ga je ons niet voorstellen?
Aren’t you hot? Ben je niet heet?
Argentine Argentijnse
argument betoog
arid dorre
Ariel (boy’s name) Ariel
arm arm
armchair fauteuil
armchairs fauteuils
armed (long form) gewapende
armed gewapend
Armistice Day Wapenstilstand
armour harnas