Yanni is een klant.
Yanni houdt van chocolade.
Yanni heeft een fout gemaakt.
Ook Yanni heeft een vrouw en kind.
Yanni wil de beste zijn.
Yanni en Skura waren gelukkig samen.
Yanni heeft een boerderij net buiten het dorp.
Yanni er er blij mee.
Yanni was niet blij.
Yanni is een vriend.
Yanni was erg dronken.
Wat gaat er met Yanni gebeuren?
Yanni is veilig hier.
Yanni kocht Skura een ring.
Yanni weet dat hij klaar is.
Yanni nam de bloemen en ging.
Yanni was vriendelijk.
Yanni kocht nooit dure kleren.
Yanni heeft Skura alles verteld.
Yanni moet werken.