"work (noun)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni left work immediately.	Yanni vertrok meteen op het werk.
	He will not be able to do the work.	Hij zal het werk niet aankunnen.
	She attained everlasting fame through her work.	Zij kreeg eeuwige roem door haar werk.
	firefighting	bluswerk
	back to work	alweer aan het werk
	Bob got used to hard work.	Bob raakte aan zwaar werk gewend.
	I work in a Thai restaurant.	Ik werk in een Thais restaurant.
	He grabbed the chance to get a job.	Hij greep de gelegenheid aan om werk te krijgen.
	Come on, let’s not distract Tom from his work.	Kom op, laten we Tom niet afleiden van zijn werk.
	to compromise between life and work	schipperen tussen leven en werk
	Most of the work is performed by robots.	Het meeste werk wordt door robots verricht.
	Creative work is often an expression of creativity.	Scheppend werk is vaak een uiting van creativiteit.
	There are strict rules against misconduct at work.	Er zijn strikte regels tegen wangedrag op het werk.
	At first the job looked good to him, but later it became tiresome.	Aanvankelijk leek het werk leuk voor hem, maar later werd het vermoeiend.
	Dries Buytaert is unknown to many, but whoever uses the Internet, comes into contact every day with his work.	Dries Buytaert is voor velen een onbekende, maar wie het internet gebruikt, komt elke dag in aanraking met zijn werk.