Laten we boodschappen doen.
We zijn niet doof.
We eten veel pasta.
we zijn eerlijk
We moeten hier nu weg.
We gaan skiën morgen.
We hebben vijf katten.
We hebben overal gezocht.
Het is omdat we haast hebben.
We zijn architecten.
We waren alleen maar eerlijk.
Kunnen we in de schaduw zitten?
We wonen dichtbij een rivier.
We gaan wandelen deze namiddag.
Ik hoop dat Tom niet denkt dat we hem haten.
Waarom beginnen we niet zonder Tom?
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
We moeten een ruimte voor ons feest huren.
We zijn gevangenen in ons eigen land.
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.