Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Can you suggest another hotel? Kan u mij een ander hotel aanraden?
The royal family lives in a palace. Het vorstenhuis woont in een paleis.
Children, obey your parents. Kinderen, gehoorzaam je ouders.
Where can I buy an English newspaper? Waar kan ik een Engelse krant kopen?
I can’t remember your name. Ik kan me je naam niet herinneren.
There is a palm tree in the garden. Er staat een palmboom in de tuin.
I’ll give you a demonstration. Ik zal je een demonstratie geven.
Is he going to high school? Gaat hij naar de middelbare school?
This shop closes at nine in the evening. Deze winkel sluit om negen uur ’s avonds.
I have to take the chance. Ik moet de gelegenheid aangrijpen.
I can’t emphasize it enough. Ik kan het niet genoeg benadrukken.
Do you accept American dollars? Kan ik met Amerikaanse dollars betalen?
The judge finds the suspect guilty. De rechter vonnist de verdachte schuldig.
Can I charge my phone anywhere around here? Kan ik mijn telefoon hier ergens opladen?
Don’t pay any attention to what your father says. Schenk geen aandacht aan wat je vader zegt.
Avoid distraction while studying. Vermijd afleiding tijdens het studeren.
You’re not a morning person, I understand. Je bent geen ochtendmens, heb ik begrepen.
I cannot distinguish a frog from a toad. Ik kan een kikker niet van een pad onderscheiden.
I believe in this method of teaching. Ik geloof in deze leermethode.
An earthquake can happen at any time. Een aardbeving kan elk moment gebeuren.