Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Expect no mercy.	Verwacht geen genade.
	Can I book a table?	Kan ik een tafel boeken?
	Can I book a seat?	Kan ik een stoel boeken?
	You’re involved.	Je bent erbij betrokken.
	What should I bring?	Wat moet ik meenemen?
	Can you recommend a café?	Kun je een café aanbevelen?
	My child has a cough.	Mijn kind moet hoesten.
	I need to hoover.	Ik moet stofzuigen.
	repeat password	herhaal wachtwoord
	Did you see your attacker?	Hebt u uw belager gezien?
	Please forgive me.	Vergeef me alsjeblieft.
	Rest assured you can trust me!	Je kunt mij gerust geloven!
	How many languages can you speak well?	Hoeveel talen spreek je vlot?
	Have you answered them?	Heb je hun beantwoord?
	Do you have difficulty urinating?	Heeft u moeite met plassen?
	I promise you that you are safe.	Ik beloof je dat je veilig bent.
	Obey your teachers.	Gehoorzaam je leraren.
	Tom also likes to play the flute.	Tom speelt ook graag de fluit.
	What rate should I use?	Welk tarief mag ik hanteren?
	Yanni needs to wash his hands.	Yanni moet zijn handen wassen.