Verbs (Present tense, 1st person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I resigned.	Ik heb ontslag genomen.
	I’m in love with you.	Ik ben verliefd op jou.
	I’m contemplating doing that.	Ik overweeg dat te doen.
	You’ve got to start somewhere.	Je moet ergens beginnen.
	I like my foreskin.	Ik hou van mijn voorhuid.
	I have no remaining questions.	Ik heb geen overige vragen.
	I have lost my luggage.	Ik heb mijn bagage verloren.
	I want to say I’m sorry.	Ik wil zeggen dat het me spijt.
	Sorry to be late.	Het spijt mij dat ik te laat ben.
	I anticipated trouble.	Ik heb problemen voorzien.
	Please consider it.	Overweeg het alsjeblieft.
	I am an English teacher.	Ik ben leerkracht engels.
	Shouldn’t you call the police?	Moet je de politie niet bellen?
	I’m grateful for your help.	Ik ben je dankbaar voor je hulp.
	I have’t done anything wrong.	Ik heb niets verkeerd gedaan.
	I almost tripped.	Ik ben bijna gestruikeld.
	I’ve got to report it.	Ik moet er een melding van maken.
	Where do you live now?	Waar woon je tegenwoordig?
	I wonder whether Tom is alive.	Ik vraag me af of Tom nog leeft of niet.
	I’ve been married three times.	Ik ben drie keer getrouwd geweest.