Understand spoken Dutch

Verbs (infinitives) 19 Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
to settle (long form)

te vereffenen

to guarantee (long form)

te garanderen

You can’t mess this up.

Je mag dit niet verprutsen.

I knew you’d mess things up.

Ik wist dat je het ging verprutsen.

so delightful, to feel it splash over your head, and to dive down to the bottom.

zo prettig, het boven zijn kop te laten uitspatten en op de grond te duiken.

and then he began to feel such a great longing for a swim on the water, that he could not help telling the hen.

het kreeg zulk een lust om in het water te zwemmen, dat het zich niet kon weerhouden, dit tegen de kip te zeggen.

But to tell all the distress and misery the duckling had to endure in that harsh winter would be too dire.

Maar al de nood en de ellende, welke het eendje in die strenge winter moest doorstaan, te vertellen, zou te akelig zijn.

In the middle of this there was a duck in her nest, who had to hatch her young; but it almost bored her, it took so long, before the ducklings hatched.

Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.

And the tomcat, whom she called her son, could arch his back and purr; he even gave sparks, but then one had to stroke his hair the wrong direction.

En de kater, die zij haar zoontje noemde, kon een hoge rug zetten en spinnen; hij gaf zelfs vonken van zich, maar dan moest men zijn haar de verkeerde kant opstrijken.

Inside there was a terrible noise; because there were two families disputing each other’s possession of an eel head, and finally the cat still got it.

Daarbinnen was een verschrikkelijk rumoer; want daar waren twee families, die elkaar het bezit van een palingkop betwistten, en eindelijk kreeg de kat die toch.