te doen
Er was veel te doen.
Wat is er te doen?
Het is tien over acht.
Ik heb het nog niet nodig.
Dit is mijn moeder.
Ik ben 25.
Het is vijfentwintig over acht.
zij kon in de kamer zien
Deze kinderen zijn ook van Tom.
te maken
als je goed bent
wij zijn
Ze kwam!
wij waren
Ze kwam om het zelf te doen.
ik wist
Hoe gaat het?
Hoe gaat het met je?
Tom heeft iets nodig.