Zij houdt van dieren.
Tom wil de boerderij verkopen.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
We moeten onze boerderij verkopen.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
ik zocht
hij wordt
Ze wil het doen.
Is dit wat je zocht?
Mogen we hier zitten?
Wat voor weer wordt het?
Die mensen daar ken ik niet.
Waarom doen we het nu niet?
Mogen we de wijnkaart zien?
Het wordt een warme dag vandaag.
Mogen we de rekening alstublieft?