"to live" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He is coming to live with us.	Hij komt bij ons wonen.
	I’d like to live on a farm.	Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
	They live in the United Kingdom.	Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
	We live on Earth.	We wonen op aarde.
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
	Tom and Mary live in the same state.	Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
	Tom and Mary live in the same building.	Tom en Mary wonen in hetzelfde gebouw.
	We live near a river.	We wonen dichtbij een rivier.
	Tom and Mary live on the same floor.	Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
	I tried to find out how many people really live in this town.	Ik trachtte te weten te komen hoeveel mensen er echt wonen in deze stad.
	and live in concrete boxes	en wonen in betonnen dozen
	I only want to live in an apartment if it has a balcony.	Ik wil enkel in een appartement wonen als het een balkon heeft.
	All sorts of people live in Tokyo.	In Tokio wonen allerlei soorten mensen.