Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
"to come" Practice Lesson
"to come" Practice Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Learn
Recording
English
Dutch
Status
to come (long form)
te komen
I knew you’d come.
Ik wist wel dat je zou komen.
Do you know how I can get there?
Weet je hoe ik daar kan komen?
Tom wanted to get back home.
Tom wilde naar huis komen.
Now, that we will soon find out!
Nu, dat zullen we wel eens te weten komen!
They won’t get far.
Ze zullen niet ver komen.
We’re glad you were able to come.
We zijn blij dat je kon komen.
Try your best to lay eggs, or to purr or let sparks come out of your body.
Doe je best maar om eieren te leggen of te spinnen of vonken uit je lijf te laten komen.
Can you arch your back, or purr, or throw out sparks?
Kun je een hoge rug zetten en spinnen en maken, dat er vonken uit je lijf komen?
How could he ever think to wish to be this pretty himself?
Hoe zou het hem ook in de gedachten komen, te wensen, zelf zo mooi te zijn?
well, we will find out soon
nu, daar zullen we wel gauw achter komen
There were enough princesses; but he could not find out if they were real princesses.
Prinsessen waren er genoeg; maar of het echte prinsessen waren, kon hij niet te weten komen.
Those who misbehave during the lesson can clear off and do not have to come back.
Wie zich tijdens de les misdraagt, kan opkrassen en hoeft niet meer terug te komen.