"the (neutral)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	The building is on fire.	Het gebouw staat in brand.
	the razor	het scheermes
	I hope the hotel is better now	ik hoop dat het hotel nu beter is
	Owls can see in the dark.	Uilen kunnen in het donker zien.
	Of course, he knows the answer.	Uiteraard weet hij het antwoord.
	The operation of the restaurant is a family business.	De uitbating van het restaurant is een familiezaak.
	the ice	het ijs
	the idea	het idee
	the wage	het loon
	the game	het spel
	the field	het veld
	the gold	het goud
	the image	het beeld
	the blood	het bloed
	the ship	het schip
	the toilet	het toilet
	the method	het middel
	the means	het middel
	the sound	het geluid
	the secret	het geheim