zo
zo’n
zodat
zo nodig
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Ik ben zo terug.
Ze zijn niet zo goed in hun werk.
Mooi zo.
Ik kom zo terug.
Tom is bijna zo lang als ik.
En zo ging het eendje dan heen
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
En zij streek al de lucifers uit het doosje af, want zij wilde haar grootmoeder zo graag bij zich houden.
Ik spreek niet zo goed Nederlands.
Zie eens! Zo!
enz.
Tot zo meteen.
Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje