Question words 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	By the way, what’s your address?	Trouwens, wat is je adres?
	What is the date?	Wat is de datum?
	What do owls eat?	Wat eten uilen?
	What country are you from?	Uit welk land kom je?
	What does this machine do?	Wat doet deze machine?
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	Which team will win the game?	Welk team zal de wedstrijd winnen?
	What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?
	What did Tom do while he was in Australia?	Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?
	What is your job?	Wat is jouw baan?
	Where there’s smoke, there’s fire.	Waar rook is, is vuur.
	Where is the toilet?	Waar is het toilet?
	What is your breakfast?	Wat is jouw ontbijt?
	What’s in these boxes?	Wat zit er in deze dozen?
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	That’s not something anyone can do.	Dat is niet iets wat eender wie kan doen.
	What’s wrong?	Wat zit je dwars?
	What’s tormenting you?	Wat zit je dwars?
	Is this what you’ve been looking for?	Is dit wat je zocht?