Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	your business mobile phone	je zakelijke mobiel
	She trembled with excitement.	Ze trilde van opwinding.
	their final exam	hun laatste tentamen
	it wasn’t serious	het was geen serieuze
	I clean the board, I am, I become	ik spoel het bord, ik ben, ik word
	She has a tattoo.	Ze heeft een tatoeage.
	its hinges	zijn scharnieren
	It’s an emergency.	Het is een noodgeval.
	and now they are on the right track	en nou zijn ze op de goeie weg
	Where are there a lot of hotels?	Waar zijn er veel hotels?
	My child has a cough.	Mijn kind moet hoesten.
	I need to hoover.	Ik moet stofzuigen.
	I need insulin.	Ik heb insuline nodig.
	She woke up angry.	Ze werd toornig wakker.
	I need some shampoo.	Ik heb wat shampoo nodig.
	Pieter interrupted him	Pieter viel hem in de rede
	I have worked with the cash register.	Ik heb met de kassa gewerkt.
	He has a body piercing.	Hij heeft een piercing.
	I haven’t done anything wrong.	Ik heb niks verkeerd gedaan.
	I need some tampons.	Ik heb wat tampons nodig.