arme
Het arme beest!
Het arme eendje had het al heel slecht.
dat arme, lelijke beest
Dat was een schrik voor het arme eendje.
Het arme eendje wist niet, hoe het zich zou wenden of keren
arme kerel
Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.
«Dood mij maar!» zei het arme beest.
De vrouw schreeuwde en sloeg met de tang naar het arme beest.
En terstond vloog er een oude eend naar het arme beest toe en beet het in de nek.
Het arme beest wist niet, hoe die vogels heetten, ook niet, waar zij naar toe vlogen
Sidderend van koude en honger sloop de arme kleine voort als een beeld van jammer en ellende!
de gans sprong van den schotel naar beneden, waggelde over den vloer, met mes en vork in de borst, en kwam naar het arme meisje toe.
Maar in den hoek, tegen den muur aangeleund, zat in de koude morgenstond het arme meisje met rode wangen en met een glimlach om de lippen
Het arme eendje werd door allen geplaagd; zelfs zijn zusters waren kwaad op hem en zeiden steeds: “Mocht de kat je maar beetpakken, jou lelijk schepsel!”
Eerst laat op de dag werd het stil; maar het arme eendje durfde nog niet opstaan; het wachtte nog verscheidene uren, voordat het omkeek, en toen snelde het uit het moeras weg, zo vlug als het maar kon.