Understand spoken Dutch

Nouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
What’s going to happen to Yanni? Wat gaat er met Yanni gebeuren?
that village from back then, it’s gone dat dorp van toen, het is voorbij
Tom ordered orange juice. Tom bestelde sinaasappelsap.
My shoes are worn out. Mijn schoenen zijn versleten.
Of course, I love chocolate. Uiteraard hou ik van chocolade.
Yanni and Skura were happy together. Yanni en Skura waren gelukkig samen.
Of course, he knows the answer. Uiteraard weet hij het antwoord.
The bus leaves every ten minutes. Iedere tien minuten gaat er een bus.
Which team will win the game? Welk team zal de wedstrijd winnen?
I need a razor. Ik heb een scheermes nodig.
We have a great opportunity. We hebben een mooie gelegenheid.
We can see many stars tonight. We kunnen veel sterren zien deze nacht.
I’ll make use of this opportunity. Ik zal van deze gelegenheid gebruikmaken.
What did Tom do while he was in Australia? Wat heeft Tom gedaan terwijl hij in Australië was?
Her grandmother had never before been so beautiful, so big. Haar grootmoeder was vroeger nooit zo mooi, zo groot geweest.
The operation of the restaurant is a family business. De uitbating van het restaurant is een familiezaak.
The next morning it took a long time before they were finally on the way. De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
I was a kid and didn’t know any better than that it would never pass ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
the drawer de la
a drawer een la