Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the razor	het scheermes
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	It’s a beautiful region.	Het is een prachtig gewest.
	They were at each other’s throats.	Ze vlogen elkaar naar de keel.
	Tom is standing right behind me, isn’t he?	Tom staat vlak achter me, niet?
	Do you like watching TV?	Kijk je graag televisie?
	I still have a sore throat.	Mijn keel doet nog steeds pijn.
	Please have a seat here.	Neem alstublieft hier plaats.
	Another glass of water, please.	Nog een glas water, alstublieft.
	Yanni gave Skura his phone.	Yanni gaf Skura zijn telefoon.
	My father is a milkman.	M’n vader is melkboer.
	“Can you lay eggs?” she asked.	«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
	I hope the hotel is better now	ik hoop dat het hotel nu beter is
	I used to have a lot more work.	Vroeger had ik veel meer werk.
	Owls can see in the dark.	Uilen kunnen in het donker zien.
	Yanni saw Skura with her mom.	Yanni zag Skura met haar moeder.
	the chick flick	de meisjesfilm
	I can recommend a good hotel.	Ik kan een goed hotel aanbevelen.
	Tom hasn’t eaten enough.	Tom heeft niet genoeg gegeten.
	The bus was ten minutes late.	De bus kwam tien minuten te laat.