Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	Tom needs more help.	Tom heeft meer hulp nodig.
	Tom didn’t let me win.	Tom liet me niet winnen.
	This is a valid point.	Dit is een terecht punt.
	May I have your attention please.	Mag ik even uw aandacht?
	Why were you late for class?	Waarom was je te laat in de les?
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	We can’t find Tom.	We kunnen Tom niet vinden.
	the new time, just what you say	de nieuwe tijd, net wat u zegt
	I want a dish containing chicken.	Ik wil een gerecht met kip.
	I hope that this will help us.	Ik hoop dat dit ons zal helpen.
	Tom would never let me do that.	Tom zou me dat nooit laten doen.
	Tom will never let me do that.	Tom zal me dat nooit laten doen.
	Yanni came home from work.	Yanni kwam thuis van zijn werk.
	She’s at a meeting.	Ze is in een vergadering.
	The attack lasted for nearly three hours.	De aanval duurde bijna drie uur.
	What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?
	I’m going to attend the meeting.	Ik ga naar de vergadering.
	I wonder who’ll win.	Ik vraag me af wie er gaat winnen.
	What are the months of the year?	Wat zijn de maanden van het jaar?