de dieren
de ganzen
de persoon
hoofdpersoon
het winkelen
de chocolade
gaan winkelen
chocolademelk
het chocolade ei
het restaurant
de woonkamer
eenpersoonskamer
tweepersoonskamer
Ik ga morgen winkelen.
de dierentuin
Tom eet geen chocolade.
een klein restaurant
Tom gaat morgen winkelen.
Met wie ben je gaan winkelen?
Ik ben gisteren niet gaan winkelen.