Nouns 14 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	my son	mijn zoon
	her son	haar zoon
	I had no idea that Tom was your son.	Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
	They have a son.	Ze hebben een zoon.
	the behaviour	het gedrag
	I don’t know if Tom eats meat or not.	Ik weet niet of Tom vlees eet of niet.
	the tea	de thee
	the son	de zoon
	the team	het team
	a team	een team
	a tea	een thee
	the point	het punt
	a son	een zoon
	the market	de markt
	the meat	het vlees
	a market	een markt
	the beast	het beest
	tea with milk	thee met melk
	the building	het gebouw
	a building	een gebouw