Family 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the family	de familie
	the son	de zoon
	her son	haar zoon
	my son	mijn zoon
	He is my son.	Hij is mijn zoon.
	Tom was my son.	Tom was mijn zoon.
	They have a son.	Ze hebben een zoon.
	a mother and her son	een moeder en haar zoon
	My mother is in the kitchen.	Mijn moeder staat in de keuken.
	I had no idea that Tom was your son.	Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
	the grandmother	de grootmoeder
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
	the wife	de vrouw
	my wife	mijn vrouw
	housewife	huisvrouw
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.
	Yanni too has a wife and child.	Ook Yanni heeft een vrouw en kind.
	I had no idea that Mary was your wife.	Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.
	My child is hungry.	Mijn kind heeft honger.
	She learned it from her parents.	Ze heeft het geleerd van haar ouders.