Dit is genoeg.
Dat is wel genoeg.
Er is niet genoeg water.
Vier kinderen is genoeg.
Ik denk dat je oud genoeg bent.
Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.
Ik heb al genoeg gegeten.
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Weet je zeker dat we genoeg geld hebben?
Hebben we genoeg glazen?
Prinsessen waren er genoeg; maar of het echte prinsessen waren, kon hij niet te weten komen.
“Kijk eens! Nu moeten wij nog het aanhangsel krijgen, alsof wij al niet talrijk genoeg waren! En foei! wat ziet dat ene eendje er uit! Dat willen wij hier niet hebben!”
Hij is niet verstandig genoeg om getallen in het hoofd op te tellen.