Mijn kat is gelukkig.
Mijn kind heeft honger.
Ga eens in mijn schoenen staan.
ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan
mijn dochter
Ik zal mijn best doen.
mijn baby
Mijn kind is ziek.
Dit is mijn broer.
Heeft u dit in mijn maat?
Dat was mijn afdeling.
Dit is een foto van mijn school.
ik hoop dat het hotel nu beter is
Ik kan mijn paraplu niet vinden.
Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
Het is niet mijn paraplu. Hij is van iemand anders.
Dit is mijn man.
Geef me mijn ring terug.
Ik wil mijn sleutel terug.
Ik heb vijftig euro in mijn zak.