De cavia is een knaagdier.
de schapen van uw kudde
een lief, klein, zwart katje
Ze houdt heel erg van katten.
een tak die zo dik was als een python
«Dood mij maar!» zei het arme beest.
De leeuw is de koning van de jungle.
Deze wolk heeft de vorm van een vis.
En de andere kinderen jubelden mee
En de andere zwanen bogen zich voor hem.
Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.
Koeien en paarden staan ’s zomers in de wei.
Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
Deze zagen hem en kwamen met klappende vleugels op hem af.
niet meer die van een logge, grauwe, lelijke vogel
Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen
“Je moet het zelf weten,” hernam de oude eend en ging weg.
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.
O, het kon die mooie, gelukkige vogels niet vergeten
En de zwanen zwommen om hem heen en streelden hem met hun snavels.