Understand spoken Dutch

"am (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I’m sick.

Ik ben misselijk.

I’m a vegetarian.

Ik ben vegetariër.

I am divorced.

Ik ben gescheiden.

I clean the board, I am, I become

ik spoel het bord, ik ben, ik word

I was born in Chicago.

Ik ben geboren in Chicago.

I am looking for a new job.

Ik ben op zoek naar een nieuwe job.

I am a British citizen.

Ik ben een Brits staatsburger.

I wonder who’ll win.

Ik ben benieuwd wie er gaat winnen.

I’m the champion of my province.

Ik ben de kampioen van mijn provincie.

But they will kill me, because I, who am so ugly, dare to approach them

Maar zij zullen mij doden, omdat ik, die zo lelijk ben, mij in hun nabijheid durf wagen

“Thank God!” the duckling said with a sigh; “I’m so ugly that even the dog doesn’t want to bite me.”

“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”

“It stretches far beyond the other side of the trees, until the pastor’s garden; but I have never been there.”

“Die strekt zich nog ver aan de andere kant van het geboomte uit, tot aan de tuin van de pastoor; maar daar ben ik nog nooit geweest.”

“I have also been fooled like that and it caused me a lot of work with my young ones, because they were afraid of the water.”

“Ik ben ook eens zo beetgenomen en had toen heel wat werk met mijn jongen, want zij waren bang voor het water!”

I feel dizzy.

Ik ben duizelig.

I am annoying.

Ik ben vervelend.

I was raped.

Ik ben verkracht.

I’m against corruption.

Ik ben tegen corruptie.

I’m not a separatist.

Ik ben geen separatist.

I am seriously disappointed.

Ik ben serieus ontgoocheld.

I’m terrified of dogs.

Ik ben doodsbang van honden