Adverbs Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You’re welcome.	Graag gedaan.
	What has Tom done?	Wat heeft Tom gedaan?
	I have not done that.	Ik heb dat niet gedaan.
	What have you done today?	Wat heb je vandaag gedaan?
	Tom didn’t do it.	Tom heeft het niet gedaan.
	Why did Yanni do that?	Waarom heeft Yanni dat gedaan?
	How old is he?	Hoe oud is hij?
	I am back home.	Ik ben terug thuis.
	No one’s home.	Er is niemand thuis.
	quite by accident	heel toevallig
	It’s nearly half past two.	Het is bijna half drie.
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	What do you have there? (you plural)	Wat hebben jullie daar?
	That isn’t difficult.	Dat is niet moeilijk.
	Tom is almost as tall as me.	Tom is bijna zo lang als ik.
	I don’t like that shop.	Ik vind de winkel niet leuk.
	And so they were as good as home.	En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
	The question is whether he can do it or not.	De vraag is of hij het kan doen of niet.
	Oh, good!	Mooi zo.
	What do you do?	Wat doe je?