"a" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a pig	een varken
	an expensive house	een duur huis
	Do you have a bank?	Heb je een bank?
	a weekend	een weekend
	a leaf of a tree	een blad van een boom
	a backpack	een rugzak
	An owl is a bird.	De uil is een vogel.
	a computer	een computer
	a queen	een koningin
	a declaration	een aangifte
	Could I see a menu?	Mag ik een menu zien?
	It is a black hole.	Het is een zwart gat.
	an example	een voorbeeld
	An owl is on the roof.	Er is een uil op het dak.
	There is a vacancy.	Er is een vacature.
	I want a can of tomatoes.	Ik wil een blik tomaten.
	She was wearing a turban.	Ze droeg een tulband.
	Sami wears a turban.	Sami draagt een tulband.
	I bought a computer.	Ik kocht een computer.
	He ordered a beer.	Hij heeft een bier besteld.