Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1816) B (694) C (1172) D (817) E (502) F (660) G (404) H (998) I (1701) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (512) S (1688) T (6716) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the classroom het lokaal
The classy atmosphere in the old castle was enchanting. De deftige sfeer in het oude kasteel was betoverend.
the client de opdrachtgever
the climate het klimaat
the climate goals de klimaatdoelstellingen
The climate models show that this is rather the exception. De klimaatmodellen tonen dat dit eerder de uitzondering is.
the clipping het knipsel
the clock de klok
The clock is above the fireplace. De klok hangt boven de open haard.
the clog de klomp
the closeness de nabijheid
the closet de kast
the cloth de doek
the clothes de kleren
the clothes shop de kledingwinkel
the clothing de kleding
The clothing is tailored to fit. De kleding is op maat afgestemd.
the cloud de wolk
the cloud patches de wolkenflarden
the clouds de wolken
the clouds were full of hail and snow de wolken zaten vol hagel en sneeuw
the cloverleaf het klaverblad
the club de club
the club de knots
the clubs de clubs
the clue de aanwijzing
the co-founder de medeoprichter
the coach de touringcar
the coal de steenkool
the coal-fired power stations de steenkoolcentrales
the coalition de coalitie
the coast de kust
the coat de jas
the coat hook de kapstok
The coat is the hairy skin of a mammal. De vacht is de behaarde huid van een zoogdier.
The coat rack is in the hallway. De kapstok staat in de gang.