Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - P

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)
English Dutch Recording Learn
purely louter
purest zuiverste
purgatory vagevuur
purple purper
purple paars
Purple is a striking colour. Paars is een opvallende kleur.
purr spin
pursuit achtervolging
push druk
Push the red button. Druk op de rode knop.
put zet
put (simple past) zette
put leg
put steek
put gezet
put down legde neer
put down (part 1) legde
put down (part 2) neer
Put it down somewhere. Leg het ergens neer.
put on omdoet
put on omgedaan
put on aantrokken
put out stak
Put out the light. Doe het licht uit.
Put some clothes on. Kleed je aan!
Put the book back where you found it. Leg het boek terug waar je het gevonden hebt.
Put the words in the right order. Zet de woorden in de juiste volgorde.
Put these pieces of cloth under your armpits. Doe die stukken stof onder uw oksels.
Put yourself in my position. Ga eens in mijn schoenen staan.
puts (3rd person singular) legt
pyramid piramide
python python
“Piep, piep!” said the duckling and it crawled out. “Piep, piep!” zei het jong en kroop er uit.
“Piff! Paff!” it sounded again, and now whole flocks of wild geese were flying out of the reeds. “Piefpafpoef!” klonk het weer, en nu vlogen er gehele scharen wilde ganzen uit het riet op.
“Piff! Paff!” it sounded, and the two wild gannets fell dead in the reeds, and the water turned blood red. “Piefpafpoef!” klonk het juist, en de beide wilde genten vielen dood in het riet neer, en het water werd bloedrood gekleurd.