Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - M

0 (2) 1 (81) 2 (25) 3 (24) 4 (26) 5 (22) 6 (22) 7 (22) 8 (21) 9 (20) A (867) B (471) C (723) D (493) E (288) F (394) G (243) H (531) I (921) J (72) K (51) L (293) M (397) N (211) O (204) P (525) Q (25) R (304) S (1023) T (4634) U (84) V (91) W (620) Y (232) Z (8) (1)
English Dutch Recording Learn
My cat is happy.

Mijn kat is gelukkig.

My child has a cough.

Mijn kind moet hoesten.

My child is hungry.

Mijn kind heeft honger.

My child is ill.

Mijn kind is ziek.

my children

mijn kinderen

My children love the story of Snow White.

Mijn kinderen houden erg van het verhaal van Sneeuwwitje.

My coffee is cold.

Mijn koffie is koud.

My dad used to drive a Beetle.

Vroeger reed mijn vader een Kever.

my daughter

mijn dochter

My father is a milkman.

M’n vader is melkboer.

My father’s hobby is growing roses.

Mijn vader heeft als hobby het kweken van rozen.

My flight was supposed to arrive at 2:30 p.m.

Mijn vlucht moest normaal om half drie ’s middags aankomen.

My foot is so fat that it no longer fits in my shoe.

Mijn voet is zo dik dat hij niet meer in mijn schoen past.

My heart is shaking with joy.

Mijn hart trilt van vreugde.

My heart was really racing.

Mijn hart ging echt immens tekeer.

My house is on the other side of the river.

Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.

My legs are still shaking.

Mijn benen trillen nog.

My life would be completely empty without you.

Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.

My mistake!

Mijn fout!

My mom came back from the store.

Mijn moeder kwam terug van de winkel.

My mother tried to reconcile the couple.

Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.

My name is John.

Ik heet Jan.

My name is Mary.

Mijn naam is Maria.

My name is Peter.

Mijn naam is Petrus.

My oldest daughter’s name is Mary.

De naam van mijn oudste dochter is Mary.

My oldest son’s name is Tom.

De naam van mijn oudste zoon is Tom.

My parents want to divorce.

Mijn ouders willen scheiden.

My place or yours?

Bij mij thuis of bij jou?

My shoes squeak.

Mijn schoenen piepen.

my sincere condolences

mijn oprechte medeleven

My sister is playing with a doll.

Mijn zus speelt met een pop.

my son

mijn zoon

my vocabulary is limited

mijn vocabulaire is beperkt

my wife

mijn vrouw

myself

mezelf

mystery; riddle

raadsel