English-Dutch Dictionary - C

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)

English	Dutch	Learn
correct (inflected form)	correcte	Learn
correctional	correctionele	Learn
corresponding	overeenkomstig	Learn
corresponding (long form)	overeenkomstige	Learn
corruption	corruptie	Learn
cost	kost	Learn
cost-benefit analysis	kosten-batenanalyse	Learn
costs	kosten	Learn
costumes	verkleedkleren	Learn
cotton	katoen	Learn
couch	bankstel	Learn
couch	bank	Learn
coughed	hoestte	Learn
could (plural)	konden	Learn
could be (conditional)	kunnen zijn	Learn
Could I borrow a hammer?	Zou ik een hamer kunnen lenen?	Learn
Could I have some more?	Mag ik wat meer?	Learn
Could I have the bill, please?	Mag ik de rekening?	Learn
Could I see a menu?	Mag ik een menu zien?	Learn
Could it perhaps be a turkey chick?	Zou het misschien een kalkoens kuikentje zijn?	Learn
Could you call me back on my landline?	Kunt u mij terugbellen op mijn vaste lijn?	Learn
Could you explain in detail how you did that?	Kan je in detail uitleggen hoe je dat gedaan hebt?	Learn
Could you show me where I am on the map?	Kan u op de kaart aanduiden waar ik me bevind?	Learn
counted	geteld	Learn
counter	balie	Learn
counter	toonbank	Learn
counterpart	tegenhanger	Learn
countless	talloze	Learn
countless times	talloze malen	Learn
country flowers	boerenbloemen	Learn
country house	landhuis	Learn
country of residence	vestigingsland	Learn
countryside	platteland	Learn
counts (3rd person singular)	telt	Learn
counts	tellen	Learn
county	graafschap	Learn