Audio - Google text-to-speech

English Sort descending	Dutch	Learn
The dog doesn’t want the hamburger with cheese.	De hond wil de hamburger niet met kaas.	Learn
The dog is black.	De hond is zwart.	Learn
The dog is chewing a bone.	De hond knaagt aan een bot.	Learn
The dog is gone.	De hond is foetsie.	Learn
The dog that bit the child was caught soon after.	De hond die het kind had gebeten werd kort nadien gevangen.	Learn
The dog’s drool stained the carpet.	De kwijl van de hond vlekte het tapijt.	Learn
The donkey is braying.	De ezel balkt.	Learn
the donut	de donut	Learn
The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.	Learn
The door to the hall stood wide open.	De deur naar de hal stond wijd open.	Learn
the doormat	de deurmat	Learn
the downfall	de ondergang	Learn
the dragging	het gezeul	Learn
The dragging of heavy boxes made him tired.	Het gezeul met zware dozen maakte hem moe.	Learn
The drawer won't open.	De la gaat niet open.	Learn
the dream	de droom	Learn
The dress is a real eye-catcher.	De jurk is een echte blikvanger.	Learn
the driver of the tram	de bestuurder van de tram	Learn
The driver parked the delivery van.	De chauffeur parkeerde de bestelwagen.	Learn
The driver went berserk when he couldn’t find his keys.	De chauffeur ging door het lint toen hij zijn sleutels niet kon vinden.	Learn