het weer
mooi weer
We hebben het vaak over het weer.
de regen
slecht weer
de sneeuw
de wind
de winter
in de winter
Het werd winter.
Niet iedereen houdt van sneeuw.
de storm
de zomer
in de zomer
Het is al zomer.
Wat voor weer wordt het?
de wolken
De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
de paraplu
Ik heb een paraplu nodig.