was
ik was
het was
hij was
zij was
er was eens
Dat was al daar.
Hij was eens hier.
Er was veel te doen.
jij was
Tom was mijn vader.
Dat was mijn werk.
Het was een groot en lelijk beest!
En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
De kat was dood.
dit dorp, ik weet nog hoe het was
Het was liefde op het eerste gezicht.
O, hier was het zo schoon, zo heerlijk.
het was de laatste avond van het jaar.
Ik wist niet dat Mary jouw vrouw was.