Ze is koddig.
De prins is knap.
Tom is lang en dun.
het is wennen
hij vervangt
Die koffie is lauw.
Nood breekt wet.
Wat is je lengte?
Is het eten halal?
jij studeert
hij studeert
Het water stijgt.
Het spat uit elkaar.
Zij bouwt bruggen.
zij tegen je kermt
Hoeveel weegt hij?
Roken is dodelijk.
Ze is ginder al hé.
Kan u afruimen.
Kerstmis nadert.