Verbs (Present tense, 3rd person singular) 9 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	he grows	hij groeit
	it is growing	het groeit
	Is he hitting you?	Slaat hij jou?
	Everybody lies.	Iedereen liegt.
	Does the shoe pinch?	Knelt de schoen?
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	Sometimes the shoe pinches.	Soms knelt de schoen.
	Yanni is lying to me.	Yanni liegt tegen mij.
	Does he deserve that role?	Verdient hij die rol?
	The moon shines at night.	De maan schijnt ’s nachts.
	Tom doesn’t get enough sleep.	Tom krijgt niet genoeg slaap.
	Every cloud has a silver lining.	Achter de wolken schijnt de zon.
	He keeps surprising me.	Hij verrast mij telkens weer.
	Don’t believe her because she always lies.	Geloof haar niet, want ze liegt altijd.
	The heir gets the family house.	De erfgenaam krijgt het familiehuis.
	The career of a doctor requires dedication.	De loopbaan van een arts vergt toewijding.
	The loot was so large that they were surprised.	De buit was zo groot dat ze verrast waren.
	It seems as though we have a mole in our midst.	Het schijnt dat we een mol in ons midden hebben.
	You’ll get into trouble if your parents find out.	Je krijgt problemen als je ouders erachter komen.
	Not everyone grows up in a privileged position.	Niet iedereen groeit op in een bevoorrechte positie.