Understand spoken Dutch

Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Try to be patient with others. Tracht geduld op te brengen met anderen.
Life is short, you have to enjoy it! Het leven is kort, je moet er van genieten.
You are all together, right? Je bent toch allemaal wel bij elkaar?
Why did you decide to buy this house? Waarom heb je besloten dit huis te kopen?
She can’t resist complaining. Ze kan het niet laten om te vitten.
when you need to speak French wanneer er Frans gesproken moet worden
Lock the door before you leave. Doe de deur op slot vooraleer je vertrekt.
Can you recommend a good play? Kunt u een goed toneelstuk aanbevelen?
Did you manage to get a hold of Tom? Heb je Tom te pakken kunnen krijgen?
Why didn’t you phone before coming? Waarom heb je niet gebeld vooraleer te komen?
John works in the furniture factory. Jan werkt in de meubelfabriek.
Who works in the furniture factory? Wie werkt in de meubelfabriek?
Tom can make me feel better after a bad day. Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Are you allergic to this medicine? Bent u allergisch voor dit geneesmiddel?
I know that I have to improve my Dutch. Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.
Believe me, it is a turkey egg! Geloof mij, het is een kalkoenenei!
On Saturday evening he goes to his favorite pub. Op zaterdagavond gaat hij naar zijn favoriete kroeg.
I try to swim a kilometer a day. Ik doe mijn best een kilometer per dag te zwemmen.
The redevelopment of the park will take several months. De heraanleg van het park zal enkele maanden duren.
The plan has yet to be approved. Het plan moet nu nog goedgekeurd worden.