Verbs (Present tense, 2nd person singular) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Have you ever traveled by plane?	Heb je al eens met het vliegtuig gereisd?
	A large pillar obstructs the view of the lake.	Een grote zuil verhindert het zicht op het meer.
	I must clean the bathroom right away.	Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
	You cannot save the game at this moment.	Je kan het spel op dit moment niet opslaan.
	Can you recommend a reasonably priced guest house?	Kunt u een goedkoop pension aanbevelen?
	The bulb of the radish is usually eaten raw.	De bol van de radijs wordt meestal rauw gegeten.
	Humility often achieves more than pride.	Nederigheid levert vaak meer op dan trots.
	Even if you’re tired, you must persevere.	Zelfs als je moe bent, moet je doorzetten.
	The tone was mocking and sarcastic.	De toon was spottend en sarcastisch.
	Nobody trusts that hypocrite.	Niemand vertrouwt die schijnheilige.
	Can you change a traveller’s cheque for me?	Kan u een traveller’s check wisselen?
	I promise that I won’t tell anyone.	Ik zal het heus niet doorvertellen.
	I’m glad you invited me.	Ik ben blij dat je me uitgenodigd hebt.
	I can’t condone what you did.	Ik kan hetgeen je deed niet goedkeuren.
	Most of the work is performed by robots.	Het meeste werk wordt door robots verricht.
	I’m sure that Tom will explain it to you eventually.	Ik weet zeker dat Tom het je ooit zal uitleggen.
	How can I reduce my double chin?	Hoe kan ik mijn onderkin verminderen?
	Why did you disobey my order?	Waarom heb je mijn bevel niet opgevolgd?
	Could you show me where I am on the map?	Kan u op de kaart aanduiden waar ik me bevind?
	She doesn’t know how to drive a car.	Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.