Verbs (infinitives) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to reconsider (long form)	te heroverwegen
	We must abide by the law.	We moeten de wet naleven.
	to go through hard times	het magertjes hebben
	to attach files	bestanden bijvoegen
	mopping the kitchen floor	de keukenvloer dweilen
	I’ll note the address.	Ik zal het adres noteren.
	I need to mute the sound.	Ik moet het geluid dempen.
	an unmarried person gets married	een ongehuwde trouwt
	She quit the company.	Ze heeft de firma verlaten.
	It can be rebuilt.	Men kan het herbouwen.
	no more delay	niet meer uitstellen
	Let me accompany you!	Laat me je begeleiden!
	You must swear on the Bible.	Je moet zweren op de Bijbel.
	to underestimate (long form)	te onderschatten
	I need to make a phone call.	Ik moet telefoneren.
	to be in a bad mood	slechtgezind zijn
	We need to tow that wreck away.	We moeten dat wrak wegslepen.
	to confirm termination	opzegging bevestigen
	we will recapture it	we zullen die heroveren
	We’re going to freeze to death.	Straks vriezen we nog dood.