thuis blijven
Nu kan ik eendeneieren krijgen.
Ik wil niet alleen blijven met Tom.
te nemen
te vinden
een bad nemen
Ik kon niemand vinden.
Yanni moet werk vinden.
Ik denk dat ik Tom kan vinden.
Hier zullen ze ons nooit vinden.
Ik zal wijn brengen.
Dat kan ik niet betalen
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Tom heeft niets te eten.
Ik had dat niet moeten eten.